Wilsons Promontory National Park ligt in het zuidelijkste puntje van het Australische vasteland. Vanaf hier zie je aan de horizon alleen de eindeloze oceaan. Op ruim tweehonderd kilometer afstand - gescheiden door de Bass Strait - moet Tasmanië liggen, maar dat is te ver om te kunnen zien. Dit voelt als het einde van de wereld.
Het is niet vanzelfsprekend dat het natuurgebied er nog zo mooi bij ligt. Na de ontdekking in 1798 door de ontdekkingsreizigers George Bass en Matthew Flinders hebben de Europese kolonisten hun uiterste best gedaan om het gebied te vernietigen. Zo werd er zo intensief op zeehonden gejaagd dat deze bijna uitstierven. De naam Sealers Cove herinnert nog aan die periode. Niet alleen de oorspronkelijke fauna maakte kennis met de vernietigende kracht van de eerste Europeanen; de Aboriginals werden in groten getale verdreven en vermoord. Na de zeehonden- en walvisjacht volgden de houtkap en mijnbouw. In 1898 kregen natuurliefhebbers onder leiding van Baron Von Mueller het uiteindelijk voor elkaar dat het gebied tijdelijk werd uitgeroepen tot een nationaal park, een status die in 1908 een permanent karakter kreeg.
Hier ligt Wilsons Promontory: