Een oase te midden van de overweldigende wolkenkrabbers, verstopte verkeersaders en onophoudelijke stroom mensen; Central Park is een ideaal toevluchtsoord voor wie genoeg heeft van alle commotie in de stad die nooit slaapt. Met een grootte van 3,4 vierkante kilometer is het eerste openbare park van de Verenigde Staten niet te missen, iets dat door New Yorkers hartstochtelijk wordt beaamd. Het immense netwerk aan velden, bossen en waterpartijen is aangelegd voor en door de inwoners van negentiende-eeuws New York. Dat daarvoor de eerste nederzetting van de zwarte bevolking in Manhattan moest verdwijnen, is een weinig gehoord verhaal.
Mensenhanden
Hoewel het eruitziet alsof de natuur haar werk heeft gedaan, werd Central Park geheel door mensenhanden geschapen. De aanleg werd al vanaf het ontwerp groots aangepakt, wat resulteerde in een veelzijdige groenvoorziening. Uiteindelijk ravotten hier jaarlijks 25 miljoen mensen in een park dat ongeveer zes procent van Manhattans totale oppervlak beslaat. Daarbinnen heeft de parkganger de beschikking over zeven wateren en meertjes, 100 hectare aan gazons, 55 hectare aan bos, 26.000 bomen, 9.000 bankjes, zeven sierfonteinen, 125 waterplaatsen, 36 bruggen, 21 speeltuintjes, 51 beelden en de mogelijkheid om meer dan 275 soorten vogels te bekijken. Bovendien floreert de Amerikaanse iep hier beter dan waar ook in het noord-oosten van de Verenigde Staten, omdat de geïsoleerde ligging de bomen beschermt tegen de Dutch Elm Disease (Iepziekte, veroorzaakt door schimmels –red.). Het verkeer – inclusief auto’s – beweegt zich over een tien kilometer lange ringweg om het park heen. Voetgangers nemen de voetpaden die met een lengte van in totaal 90 kilometer door het park slingeren. Een droom in een droomstad. Het duurde maar liefst vijftien jaar om Central Park aan te leggen, tegen de lieve som van veertien miljoen dollar.
Uptown en Downtown
Anderhalve eeuw geleden zag het gebied dat nu het park is er heel anders uit. Het gedeelte dat ten noorden van Manhattan ligt, stond bekend als Uptown en was een soort boerengemeenschap, met weelderige heuvels, bossen en grote stukken braakliggend land. In tegenstelling tot het stadse Downtown, waar mest en modder de straten bedekten en het altijd een drukte van jewelste was, pionierden de land- en veebouwers er in de regio rustig op los. Downtown groeide als nooit tevoren maar in 1835 verwoestte een grote brand de meeste houten huizen in de stad. New York leek geruïneerd, maar bloeide toch weer op door snelle, efficiënte stadsvernieuwing en de stroom fortuinzoekers die daarop volgde.
Om het stadsbestuur zo ‘soepel mogelijk te laten verlopen’, werden klassen en rassen in verschillende wards (wijken) ingedeeld. Noord-Ieren, Engelsen, en Nederlanders leefden in de relatief welgestelde 15th Ward, terwijl de zwarte bevolking in de 6th Ward, in buurten als Five Points en Little Africa, woonde. Maar door de snelle groei van de stad bleef er van een scheiding niets over: met name de Ieren trokken veelvuldig naar de krottenwijk Five Points en namen de buurt in rap tempo over. De slavernij was dan wel officieel afgeschaft in New York, de zwarte bevolking werd nog steeds openlijk gediscrimineerd en gesegregeerd –zoals dat in de rest van de Verenigde Staten tot aan de jaren zestig van de vorige eeuw het geval was. Veel African Americans trokken daarom weg uit New York, en diegenen met een beetje geld bleven in het relatief goedkope Uptown plakken.
Seneca Village
Een van de dorpjes in Uptown was Seneca Village. Dit dorpje lag in wat nu het westelijke gedeelte van het park is, grofweg tussen 82nd en 89th Street en 7th en 8th Avenue. Hoewel hier voornamelijk zwarte grondbezitters woonden, leefden er ook Ieren, Duitsers en enkele indianen. Seneca Village had een kleine driehonderd inwoners. Over het geheel genomen was het een groeiende gemeenschap, met drie kerken, een school en meerdere begraafplaatsen, al kon je Seneca Village niet welgesteld noemen. Het was ook niet populair bij de stedelingen: niet alleen werd er neergekeken op de zwarte bevolking, maar ook de katholieke Ieren konden in de ogen van protestants New York geen goed doen.
Bovendien werd de kost in Seneca Village verdiend met zogenaamde ‘nuisance industries’: stinkend, gevaarlijk werk als het maken van zeep en kaarsen en het uitkoken van botten voor kristalsuiker en lijm. Toch waren de inwoners trots: op het feit dat ze, als kleurling of katholiek, in racistisch Amerika een eigen stuk land bezaten, maar ook op het feit dat daarbij vol-gens de staatsgrondwet het stemrecht hoorde – van de 12.000 zwarte mannen in New York mochten er dien-tengevolge maar 100 stemmen. Tien daarvan woonden hier, in Seneca Village. Discriminatie bestond er niet, Seneca Village was wat dat betreft zijn tijd ver vooruit. Pas veel later ontstonden de zwarte wijken als Harlem. Aan de pioniers van Seneca Village kon men al rond 1840 een voorbeeld nemen.
Openbare voorzieningen
Halverwege de negentiende eeuw begon een groepje vooraanstaande New Yorkers – onder wie de burgemeester – te lobbyen voor een openbaar park, dat op zijn minst de grandeur van de publieke parken in de grote steden van Europa moest evenaren. Groot, elegant en vooral in het betere gedeelte van de stad. De parken die de stad tot dan toe rijk was, waren kleine, door ijzeren hekken afgesloten stukjes groen, waarin omwonenden die een sleutel hadden op beschaafde wijze konden recreëren. Het ‘volk’ behielp zich met grote grasvelden dat ze moest delen met het leger, dat er oefeningen hield.
Lees het hele artikel in GoNewYork Magazine. Bestellen kan hier
Meer over de Verenigde staten lees je hier
Meer magazines over de Verenigde Staten vind je hier
Reacties