Vanuit Salta is het ongeveer 160 kilometer rijden naar Purmamarca, een toeristisch plaatsje aan de voet van de Cerro de los Siete Colores, De Zevenkleurige Berg. Langs de weg richting het dorp staan door de bewoners zelf gebouwde bakstenen en golfplaten huisjes. De struiken naast het grind van de weg zijn niet meer groen. De auto’s die over de ongeasfalteerde weg hebben gereden, hebben het stof doen opwaaien en in de struiken doen laten belanden.
In Purmamarca verkopen de inwoners kleurrijke en handgemaakte kleden, tassen, potjes en gewaden. Ze gaan liever niet op de foto. In het midden van de marktplaats, tussen wat planten en bomen, staat een groepje mannen muziek te maken. Er wordt gezongen, gitaar gespeeld en op de siku – een panfluit – geblazen. Een clubje jonge meiden staat er naast te dansen. Even verderop staat een vrouw met een bruine lama. Voor een paar peso’s laat ze zich met het beest door enkele toeristen fotograferen. De mensen hier in Purmamarca zien er opvallend anders uit dan in Buenos Aires, wat natuurlijk een stad van veel immigranten is. Hier wonen nog de traditionele inwoners van Zuid-Amerika: de indianen. De huidskleur is iets donkerder, de neus hoekiger en de contouren van het gezicht zijn ruwer.
Met de kleurrijke bergen op de achtergrond zorgt Purmamarca met al haar dynamiek voor schitterende plaatjes. Pas tijdens een wandeling door de heuvels valt op hoe kaal het hier ook kan zijn; her en der is een cactus te onderscheiden, maar daar houdt het ook wel bij op. De bergen zijn door de metalen in de grond allemaal verschillend gekleurd – van vurig rood tot metaalgroen. Ze zijn door water en wind op ruige wijze uitgesneden. De wind waait ook nu hard. Af en toe passeert een pick-up met toeristen. Wandelen door deze contreien lijkt beter. In alle rust zijn de bergen indrukwekkender. De stilte, het opwaaiende stof, de kleuren en het kronkelende pad dat na elke bocht weer een nieuw uitzicht biedt: ja, de ervaring is beter met de benenwagen.